"Hier begint de ondekkingstocht van uw kind!"

Tips voor thuis

HOE OEFEN IK MET FLITSKAARTEN?

ALS IK ALLEEN GA OEFENEN

Een flitskaart is een kaartje met op de ene zijde een vraag en op de andere zijde het antwoord.

  1. Stop alle flitskaarten in een doosje zitten. Pas op! Je mag het antwoord niet zien.
  2. Neem met je ogen dicht een kaartje. Lees de opdracht luidop.
  3. Denk goed na over je antwoord.
  4. Zeg je antwoord luidop en draai je kaartje om.
  5. Is je antwoord juist? Leg het kaartje aan de kant, deze oefening kan je al goed!
    Is je antwoord niet juist? Leg het kaartje terug in het doosje, deze oefening zal je nog eens opnieuw moeten proberen.
  6. Begin terug bij stap2!

Veel succes!!

ALS IK MET TWEE GA OEFENEN

  1. Zorg dat alle flitskaarten in een doosje zitten. Pas op! Je mag het antwoord niet zien.
  2. Neem met je ogen dicht een kaartje en toon het aan je partner. Hij/Zij leest de opdracht luidop.
  3. Geef je partner even de tijd om na te denken.
  4. Als je partner het antwoord zegt, mag je hem/haar de juiste oplossing tonen.
  5. Is je antwoord juist? Geef het kaartje aan je partner, deze oefening kan hij/zij al goed = 1 punt!
    Is je antwoord niet juist? Leg het kaartje terug in het doosje, deze oefening zal je partner nog eens opnieuw moeten proberen.
  6. Begin terug bij stap 2, maar nu moeten jullie de rollen omdraaien.

Veel succes! Wie de meeste punten heeft, is gewonnen.

HOE BEREID IK MIJN DICTEE VOOR?

DAGELIJKS OEFENMOMENT

  • 10 minuten oefenen
  • Minstens 4 keer/week

WAT OEFENEN?

  • Woorden (en zinnen) uit de klas inoefenen.
  • Gebruik maken van het woordpakket.
  • Moeilijkheden met 1 bepaald onderdeel van spelling? (bijvoorbeeld cht/gt, d/t,…) Focus je dan vooral daarop.
  • Hou de werkjes van je kind dus zeker goed bij.

HOEVEEL OEFENEN?

  • 1ste en 2de leerjaar: 10 woorden
  • 3de en 4de leerjaar: 20 woorden
  • 5de en 6de leerjaar: een combinatie van woorden en zinnen.
  • Niet té veel zinnen. Zeker in het begin korte zinnen.

HOE OEFENEN? WERK MET 5 STAPPEN:

  1. Ouder leest een woord / zin. Kind luistert goed.
  2. Kind herhaalt zelf luid en duidelijk het woord of de zin.
  3. Het kind denkt na.
  4. Dan schrijft het kind het woord of de zin op.
  5. Het kind controleert zijn werk. Ouder controleert ook en stuurt eventueel bij.

TIPS: WERKEN MET EEN ROOD EN GROEN DOOSJE

  • 2 doosjes: een groen en een rood.
  • In het rode doosje stop je de woorden waar je kind fouten blijft tegen maken. Dan weet je onmiddellijk aan welke woorden je moet blijven oefenen.
  • Wanneer je kind er geen fouten meer tegen maakt, kun je het woord in het groene doosje stoppen.
  • Toch geen tijd om te dicteren? Laat je kind oefenen op BINGEL. De computer dicteert!

HOE WERK IK MET MIJN LETTERDOOSJE?

WAT

Elk kind heeft een doosje met letters die ze in de klas geleerd hebben. Telkens we een nieuwe letter leren, stoppen we deze erbij.

In het doosje komen ook telkens de kernwoorden die we geleerd hebben.

HOE OEFENEN?

Samen oefenen met een volwassene, grote zus of grote broer. Niet alleen, zo leren de kinderen zichzelf fouten aan.

  1. Letters flitsen (De letter tonen, het kind leest) Indien de letters niet gekend zijn, zal het kind ook geen woorden kunnen lezen.
  2. Maak woordjes met 3 letters. Het kind zegt de letters en probeert ze nadien aan elkaar te lezen.
  3. Leg een beginletter. Het kind probeert zoveel mogelijk woorden te maken met deze letter. Dit mag gerust een onbestaand woord zijn. Het is vooral belangrijk dat het kind het woord kan lezen.
  4. Leg een eindletter. Opnieuw probeert het kind zoveel mogelijk woorden te maken met de deze letter.
  5. Of leg een middenletter en laat het kind hiermee zoveel mogelijk woorden maken.
  6. Kernwoorden flitsen (Het woord tonen, het kind leest)
  7. Volwassenen zegt een woord van 3 letters. Het kind probeert de letters te leggen.
  8. Haal een letter of een woord uit het doosje. Zoek in een verhaaltje of een boek naar deze letters of woorden.

WANNEER OEFENEN?

Elke dag 10 min oefenen is voldoende, ook al staat dit niet in de agenda vermeld.

WAAR OEFENEN?

Kies samen met je kind een leuk en gezellig plekje om te lezen. Bijvoorbeeld knus onder een dekentje in de zetel.

HOE LEES IK MET MIJN KIND?

WAT?

  • Een aantrekkelijk boek dat aansluit bij de interesses van uw kind
  • Ga naar de bibliotheek en laat uw kind op zijn / haar leesniveau een boek kiezen (vraag eventueel hulp aan de bibliothecaris om een goed boek te helpen kiezen)
  • Een korte leestekst die uw kind van de juf meekrijgt naar huis
  • Een gedicht
  • Een korte leestekst die uw kind van de juf meekrijgt naar huis

HOE OEFENEN?

Samen oefenen met een volwassene, grote zus of grote broer. Niet alleen, zo leren de kinderen zichzelf fouten aan.

  • Bekijk de prenten en de titel. Probeer samen met je kind te fantaseren waarover het verhaal zou kunnen gaan.
  • Lees de tekst. Stop bij moeilijke woorden en leg deze uit of zoek ze op. Hierbij kan je op de volgende manieren te werk gaan:
  • Samen lezen
  • Om de beurt een zin lezen
  • Elk een kort stukje lezen
  • Indien nodig met een leeshulp lezen (lat, stuk papier, een bladwijzer, … )
  • Voorlezen
  • Vat kort samen waarover het boek of de tekst ging. Als ouder kan u eventueel wat vragen stellen (vb. over wie gaat het verhaall, wat gebeurt er eerst, waarom deed het hoofdpersonage dit, …).

WANNEER OEFENEN?

Elke dag 15 minuten oefenen is voldoende, ook al staat dit niet in de agenda vermeld.

WAAR OEFENEN?

Kies samen met je kind een leuk en gezellig plekje om te lezen en geniet van een gezellig moment.

HOE MAAK IK MIJN HUISWERK?

1. BEN IK KLAAR?

  • Iets gegeten of gedronken?
  • Wat beweging gehad?
  • Een rustige plek gekozen?
  • Ligt alles klaar?

2. WAT MOET IK DOEN?

  • Eerst maak ik mijn boekentas leeg
  • Daarna leg ik alles wat ik nodig heb op de tafel: mijn schoolboeken, agenda, brieven,… klaar
  • Dan kijk ik in mijn agenda wat ik moet doen
  • Dan start ik met het maken van mijn huiswerk

3. IK MAAK MIJN HUISWERK?

  • Ik werk alleen aan mijn taken/lessen
  • Als ik een probleem heb, zoek ik een oplossing. Lukt dat niet? Ik vraag het morgen aan de juf/meester

4. IK KIJK NA.

  • Als ik een probleem heb, zoek ik een oplossing. Lukt dat niet? Ik vraag het morgen aan de juf/meester

Agenda

Mon
Tue
Wed
Thu
Fri
Sat
Sun
M
T
W
T
F
S
S
26
27
28
29
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31

Events

  • No events
  • Contact info

    map